|
|
20 Jaar ESCOPOp donderdag 18 juni werd ter gelegenheid van het twintigjarig bestaan van ESCOP een jubileumsymposium gehouden in Keulen, de plaats waar ESCOP op 17/18 juni 1989 werd opgericht. De visie van de oprichters was een overkoepelende Europese organisatie van nationale verenigingen op het gebied van fytotherapie te creëren. Toen al was namelijk duidelijk dat de Europese herziening van de wetgeving betreffende geneesmiddelen onvoldoende duidelijkheid op het gebied van geneesmiddelen van plantaardige herkomst had bereikt. De noodzaak om eenduidige criteria vast te stellen voor de beoordeling van deze preparaten leidde tot het concept van de ESCOP-monografieën, waarvan de eerste al in 1990 zijn verschenen. De tweede uitgave verscheen in 2003 (80 monografieën) en binnenkort zal de aanvulling hierop – met 27 nieuwe en 8 herziene monografieën – verschijnen. Tijdens het symposium hebben sprekers niet alleen verleden, heden en toekomst van ESCOP belicht, maar ook de belangrijke rol die de ESCOP-monografieën spelen binnen de huidige beoordeling van plantaardige geneesmiddelen. Een inhoudelijk verslag van dit symposium zal opgenomen worden in het volgende nummer van dit tijdschrift. NVF-lid (tevens ex-bestuurslid) drs. Christine Ruijs-Catlender is al 7 jaar bestuurslid van de ESCOP, waarvan 3 jaar als penningmeester. Minister VWS: kruiden uit de warenwet ?
In april 2009 stuurde
minister Klink (VWS) een brief aan het Deskundigenoverleg
Gezondheidsbevorderende Levensmiddelen waarin hij aankondigde nu eens en voor
altijd een scherp onderscheid tussen waren en geneesmiddelen te gaan maken [1].
Oorzaak hiervan was de motie Schermers (CDA), die had gevraagd om een
duidelijker onderscheid tussen geneesmiddelen en kruidenpreparaten, gezien de
vele verwarrende claims. In eerste instantie verwees de minister hem in augustus
2008 al naar het op EU-niveau helder geformuleerde juridische onderscheid tussen
waren en geneesmiddelen, en de verschillende categorieën geneesmiddelen [2],
maar in april 2009 betrok hij de farmacologie erbij en kondigde aan in de EU te
gaan pleiten voor een verbod op farmacologisch werkzame stoffen in de voeding en
tegelijkertijd wilde hij dan het verbod op medische claims bij voedingsmiddelen,
hetgeen dan niet meer nodig zou zijn, opheffen [1]. In dit tijdschrift is al
eerder aandacht besteed aan de problematiek van de moeizame scheiding van de
domeinen voeding en farma in het kader van de regelgeving [3]. De Nederlandse
Werkgroep voor Praktizijns (NWP), het Nederlands Genootschap voor
Orthomoleculaire Oncologie (NGOO) en de brancheverenigingen voor natuurproducten
NPN en voor zelfzorggeneesmiddelen Neprofarm hebben, evenals de NVF en de FNLI
(Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie) bij het ROW hun visie op deze
kwestie ingediend, waarbij zowel juridische als praktische bezwaren werden geuit
tegen de door Klink beoogde afschaffing van het duale stelsel (dat er bepaalde
stoffen zowel in voedingsmiddelen als in geneesmiddelen kunnen voorkomen) [4].
De NVF is van mening dat alleen de veiligheid van een (kruiden)middel, en niet de werkzaamheid, een reden kan zijn om dit als waar te verbieden. De brancheverenigingen wezen erop dat de problematiek rond de interacties van Hypericum met geneesmiddelen in goed overleg is opgelost door afspraken over etikettering en verpakking en dat er geen problemen zijn geweest. De NVF gaf nogmaals aan dat een kruidencommissie dringend gewenst is die zou moeten bezien of bepaalde plantaardige producten een status als geneesmiddel of als waar en/of als UA of UR zouden moeten krijgen [5]. Op veterinair gebied en in de Tweede Kamer wordt er anders tegen wetgeving rond kruidenpreparaten aangekeken. Minister Verburg (LNV) kreeg de opdracht (motie van der Vlies, SGP) om de juridische belemmeringen voor de inzet van kruidenpreparaten in de veehouderij weg te nemen in het kader van het terugdringen van overmatig antibioticagebruik en het daarmee verbonden risico op plagen van antibioticaresistente micro-organismen [6]. Referenties: 1. Brief van minister VWS aan deelnemers ROW-DGL dd 15 april 2009; te lezen op http://www.row.minvws.nl . 2. Brief van minister VWS aan
de 2e kamer dd 14 augustus 2008 in antwoord op motie Schermers c.s.
Vaststelling begroting Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 4. De tekst van de visie die is ingediend door de NVF is hieronder integraal opgenomen. In de visies van de industrie speelde vooral Europese jurisprudentie rond de verplichte toepassing van de geneesmiddelenwetgeving een rol. Niet iedere farmacologisch aangetoonde activiteit (van bijvoorbeeld knoflook) maakt direct van een voedingsmiddel een geneesmiddel. 5. De notulen van het ROW-DGL zijn (met enige vertraging) terug te lezen op de website van het ministerie (http://www.row.minvws.nl/ ) 6. Agrarisch Dagblad, 22-04-2009, pag. 7: Kamer: ruim baan voor kruidenpreparaten.
De afbakening tussen een geneesmiddel en een voedingsmiddel - Visie van de NVF ingediend 14 mei 2009 bij het ministerie VWS .De consument vraagt, bij monde van de hem of haar vertegenwoordigende politici om duidelijkheid inzake de vele ter verkoop aangeboden geneesmiddelen, voedingssupplementen, novel en functional foods en kruidenmiddelen (botanicals): wat kan er veilig gebruikt worden, heeft mogelijk nut of moet zelfs noodzakelijk gebruikt worden (vb: foliumzuur in de zwangerschap). Er zijn veel consumenten die hun eigen gezondheid wensen te beïnvloeden door middel van voeding en bovengenoemde producten. Voorop dient te staan dat de consument - voldoende keuzevrijheid heeft om zijn/haar voorkeur voor de benadering van gezondheidsproblemen te kunnen naleven; - niet wordt misleid door vormen van reclame die suggereren dat een product noodzakelijk is voor zijn/haar gezondheid terwijl dat niet het geval is; - geen proportioneel hoge risico’s loopt bij het op eigen verantwoording gebruiken van voeding- en genotsmiddelen en middelen zoals supplementen, kruiden en functional foods. De NVF wil het volgende opmerken: -
Risico’s voor de consument zijn vooral kennis- en dosisgerelateerd
(voorbeeld: een heel potje nootmuskaat is een dodelijke dosis, maar leidt zelden
tot problemen omdat het gebruik bekend is). De risico’s op overdosering zijn
groter naarmate de natuurlijke feedbackmechanismen (zoals bulk, smaak en geur)
zijn uitgeschakeld doordat het product onzichtbaar in de voeding of sterk
geconcentreerd in een extract of tablet aanwezig is; of doordat men geen kennis
heeft over de juiste bereiding en toepassing (voorbeeld: toen de aardappel werd
ingevoerd was er sterfte omdat mensen het loof aten). -
De vraag om een helder onderscheid tussen een voedings- en geneesmiddel
is begrijpelijk, maar alleen juridisch honoreerbaar. In het schrijven van 14
augustus 2008 aan de 2e Kamer als antwoord op de motie Schermer is
door de minister van VWS uiteengezet wat een geneesmiddel is en dat hierbij
zowel de presentatie (aandieningscriterium) als de werking (toedieningscriterium)
afzonderlijk of tezamen kunnen worden gehanteerd. -
De twee terreinen voeding en farma zullen elkaar altijd voor een groot
deel overlappen en de juridische scheiding tussen voedings- en geneesmiddelen
komt voort uit de registratie door het CBG van de laatste groep; daarentegen zal
een scheiding op basis van farmacologische activiteit altijd een grijs gebied
kennen. Dit laat onverlet dat er meer voorlichting gewenst is (hetgeen uiteraard
vooral een taak is van de betrokken bedrijven) om het aspect van kwaliteit dat
aan de CBG-registraties kleeft zichtbaar te maken voor consumenten en
zorgverleners. - Zoals ook blijkt uit de brief van therapeutenvereniging NWP (mail aan ROW 27 april 09) vormt het inzetten van voedingsmiddelen en kruidenmiddelen de kern van de meeste traditionele geneessystemen. Op dit moment wordt dit door de VWA wel als strafbare medische claim bij voedingsmiddelen gezien, maar zij geeft de handhaving weinig prioriteit bij de 1 op 1 arts/patiënt relatie [2]. Indien de minister echter het aandienings- en toedieningscriterium erg strikt wil gaan hanteren, zoals nu het geval lijkt te zijn, worden niet alleen traditioneel-medische behandelingen maar alle medische dieetadviezen (zoals een afslankdieet met veel groente en fruit ter preventie van hartkwalen) illegaal, wat niet de bedoeling kan zijn. Uiteraard is het mogelijk en wenselijk hiervoor een uitzonderingsclausule te formuleren (vergelijk de Engelse regelgeving hiervoor). Als het om specifieke producten gaat geeft de minister zelf een voorbeeld in voetnoot 4, pag. 2 (het gebruik van mineraal bronwater in thermische kuurcentra en dieetvoeding) en dit kan gegeneraliseerd worden naar de gehele therapeutische context zodat de VWA hier duidelijker richtlijnen heeft. Daarnaast zou de consument gebaat zijn bij duidelijkheid over het opleidingsniveau van de vele (typen) therapeuten op dit gebied.
Beek/Ubbergen, 14 mei 2009 Drs. A.G.M. van Asseldonk, directeur NVF-bureau
Referenties 1. De NVF volgt hierin de mening van de Gezondheidsraad, zie persbericht NVF april 2004 op www.fyto.nl 2. Kooijman, M. Waarop inspecteert de Voedsel en Waren Autoriteit bij fytotherapeuten? Ned Tijds Fytoth 2008 (1, maart) 21-3. Aromatische planten en het herpesvirusIn 2008 verschenen enkele studies die onderbouwing leveren voor traditionele toepassingen uit de fytotherapie en aromatherapie tegen herpesvirussen. Onderzoekers uit Italië, Libanon en Duitsland onderzochten de samenstelling en enkele eigenschappen van de vluchtige olie uit het hout en ethanolextracten van de naalden en dennenappels van Cedrus libani, een plant die in Libanon tegen allerlei infecties wordt gebruikt. In vitro werd activiteit tegen Herpes simplex virus type 1 (HSV-1, veroorzaker van herpes labialis) vastgesteld. De vluchtige olie uit het hout liet een interessante activiteit zien waarbij de concentratie die 50% remming van de virusgroei (IC50) veroorzaakte op 0.44 mg/ml lag. Ook de ethanolextracten waren actief met een IC50 van 0.05% (dennenappels) en 0.066 % (naalden). In Heidelberg werden verschillende vluchtige oliën (uit anijs, hysop, tijm, gember, kamille en sandelhout) getest op hun effectiviteit tegen Herpes simplex virus type 2 (HSV-2). Hiertoe werd gemeten wat de invloed was op de plaquevorming door HSV-2 virus in R-37 celkweken. Alle vluchtige oliën hadden een virusremmend effect. De IC50 van de oliën waren respectievelijk 0.016%, 0.0075%, 0.007%, 0.004%, 0.003% en 0.0015%. De plaquevorming werd met meer dan 90% verminderd als het HSV-2 virus tevoren werd geïncubeerd met de maximaal niet-cytotoxische hoeveelheid hysop-, tijm- of gemberolie. Echter, als de vluchtige olie aan de celkweek werd toegediend vóór de infectie of na de periode van incubatie had het geen effect. Dit geeft aan dat de vluchtige oliën vooral de virale envelop aanpakken, zoals ook voor oregano-olie al eerder beschreven is. Kamille-olie had heel gunstige waardes en lijkt op basis van dit onderzoek een veelbelovende kandidaat voor topicale applicatie bij herpes genitalis. In een andere studie vergeleken deze onderzoekers het effect van de etherische olie uit steranijs, bergden en kamille op aciclovir resistente en niet-resistente stammen van HSV-1. Bij niet-cytotoxische concentraties werden al effecten van 96,6-99,9% reductie van plaquevorming bereikt. Dit gold ook voor de resistente stammen. Kamille-olie was opnieuw het meest effectief en bovendien totaal niet irriterend; dit laatste werd getest op het membraan van 9 dagen oude kippenembryo’s. Eveneens in Heidelberg en in dezelfde proefopstelling vergeleken onderzoekers de effecten van een aantal verschillende extracten gemaakt van twee cultivars van salie op het HSV-1 en HSV-2 herpesvirus. Alhoewel alle geteste extracten sterk virusremmend werkten, bleek de tuincultivar effectiever dan de cultivar uit de Schwabische bergen. Het 20% ethanolextract had IC50-waarden van 0,18 mg/ml voor HSV-1 en 0,04 mg/ml voor HSV-2. De ethanolextracten deden het beter dan de waterextracten. Om meer zicht te krijgen op het mechanisme van deze werkzaamheid werden de extracten in deze studie ook bij verschillende stadia van de infectie toegediend. Beide cultivars werkten zowel goed tegen het vrije virus als wanneer de extracten preventief werden toegediend aan de celkweken. Volgens de onderzoekers zijn er perspectieven voor de topische applicatie van deze extracten bij terugkerende herpesinfecties. Een oude bekende voor deze toepassing is de citroenmelisse, en ook hiervan werd de etherische olie getest in Heidelberg, zowel op HSV-1 als HSV-2. De IC50 lag voor HSV-1 op 0,0004% en voor HSV-2 op 0,00008%. Bij de niet-cytotoxische concentratie (0,002%) was er bij HSV-1 sprake van 98,8% en bij HSV-2 van 97,2% minder plaquevorming. Iets hogere concentraties laten de virusinfectie geheel verdwijnen. Ook hier werd toediening in verschillende stadia van de virusinfectie vergeleken en bleek de olie het virus vóór adsorptie het best aan te pakken; maar ook tijdens de periode van virusadsorptie was er een effect zichtbaar. Bronnen: Loizzo M, et al. Phytochemical analysis and in vitro evaluation of the biological activity against herpes simplex virus type 1 (HSV-1) of Cedrus libani A. Rich. Phytomedicine 2008;15:79-83. Koch C, et al. Inhibitory effect of essential oils against herpes simplex virus type 2. Phytomedicine 2008;15:71-78. Koch C, et al. Efficacy of anise oil, dwarf-pine oil and chamomile oil against thymidine-kinase-positive and thymidine-kinase-negative herpesviruses. J of Pharmacy and Pharmacology 2008;60:1545-50. Schnitzler P, et al. Comparative in vitro study on the anti-herpetic effect of phytochemically characterized aqueous and ethanolic extracts of Salvia officinalis grown at two different locations. Phytomedicine 2008;15:62-70. Schnitzler P, et al. Melissa officinalis oil affects infectivity of enveloped herpesviruses. Phytomedicine 2008;15:734-40.
Tagetus minuta en Tithonia diversifolia veelbelovend tegen teken bij koeien in Kenya.
. Bron: W. Wanzala, 2009. Ethnobotanicals for management of the brown ear tick Rhipicephalus appendiculatusin western Kenya. Diss. WUR, Wageningen
50-jarige SEB richt Europese afdeling op.Op 14 en 15 maart 2009 was er in Gent (laboratorium voor tropische en subtropische landbouw en etnobotanie) een bijeenkomst van ruim 50 Europese leden van de Society of Economic Botany (SEB) die zich willen inzetten voor de studie van de relatie plant-mens in Europa zelf. Grote delegaties (inclusief 19 studenten) kwamen uit Oostenrijk (BOKU universiteit), Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk (vooral antropologen uit Kent); maar ook België zelf, Italië (diverse universiteiten) en Catalonië (afdeling botanie van de faculteit Farmacie in Barcelona) waren goed vertegenwoordigd. In de workshops werd een
inventarisatie gemaakt van de belangrijkste thema’s die al geadresseerd worden,
of die extra aandacht nodig hebben, en er werd gediscussieerd over de te
gebruiken methodologie bij de diverse studies. Thema’s betroffen onder meer: - Vergeten groenten cq wilde planten als groente. Het Rubia EU project verschafte zeer veel gegevens hierover. Er zijn veel uitdagingen verbonden aan het herintroduceren van deze planten als delicatessen in de markt, stelde Pieroni, coördinator van het Rubia-project en inmiddels hoogleraar aan de Italiaanse universiteit voor gastronomische wetenschappen. Duurzaam telen of verzamelen van kruiden was een onderwerp dat veel raakvlakken had met alle andere onderwerpen. Wetgevers worstelen vaak met de vele synoniemen en homoniemen; ze hebben meer taxonomische expertise nodig. Thema’s als trends in het gebruik van planten, de rol van vrouwen, landrassen van voedingsplanten en ethische kwesties waarmee etnowetenschappers te maken krijgen die met niet-eigen kennis werken kwamen ook steeds terug. Tijdens deze bijeenkomst werden plannen gemaakt voor samenwerking, bijvoorbeeld in de context van de EU-programma’s Eureka en Erasmus. Vanuit de universiteit Gent werden diverse mogelijkheden geschetst om EU-onderzoekssubsidies aan te vragen. De aanwezige studenten waren erg enthousiast en hebben een eigen netwerk opgericht om ook op dat niveau ideeën uit te wisselen en samenwerking te bevorderen. Tevens zoeken ze naar methoden om de werkgelegenheid voor etnobotanici te bevorderen en meer aandacht voor het vakgebied te krijgen.
Bronnen: EU netwerk: SEB: www.econbot.org
Gebruik van complementaire geneeswijzen in de Verenigde Staten en in NederlandIn de
Verenigde Staten gebruikten in 2007 vier van de tien Amerikanen complementaire
en alternatieve geneeswijzen (CAM) of CAM-middelen. Hierbij was het gebruik van
natuurproducten (niet zijnde vitaminen of mineralen) het meest wijdverbreid
(17,7%), terwijl ademhalingsoefeningen op de tweede plaats kwamen (12,7%). Het
gebruik was onder blanke en Indiaanse volwassenen hoger dan onder de Aziatische
en Afrikaanse bevolkingsgroepen. Door één op de negen kinderen werd CAM
gebruikt, vooral kinderen van wie de ouders ook CAM gebruiken. Ook hier ging het
meestal om natuurproducten (4%) en daarnaast chiropractie of osteopathie (3%).
Het gebruik van CAM is hoger bij die bevolkingsgroepen die reguliere
geneeskundige hulp later inroepen uit angst voor de kosten ervan. Vergeleken met
2002 werd een toename gezien van het gebruik van acupunctuur,
ademhalingsoefeningen, massage, meditatie, natuurgeneeskunde en yoga. Er was een
afname in CAM-gebruik bij verkoudheid. Een recent onderzoek dat onder dierenartsen werd gehouden, liet zien dat 19% van hen alternatieve behandelwijzen toepast binnen het uitoefenen van het vak als praktiserend dierenarts. Van de vrouwelijke dierenartsen past 25% alternatieve behandelwijzen toe, van de mannen 16%. Dierenartsen die strikt regulier werken, werken gemiddeld in een grotere praktijk (zes personen) dan degenen die wel alternatieve behandelwijzen toepassen (vier personen). Bij de dierenartsen zijn homeopathie en acupunctuur bekender dan fytotherapie. Bronnen: Barnes P, et al. Complementary and alternative medicine use among adults and children: United States, 2007. National Health Statistics Report, nummer 12 n, 10 december 2008. Centraal Bureau voor de Statistiek. Webmagazine, maandag 2 juni 2008. Meer Nederlanders naar alternatieve genezer. Geraadpleegd via www.cbs.nl 10.01.2009. Lenselink M. 2008. Gebruik van alternatieve behandelwijzen door de Nederlandse dierenarts. Scriptie voor de opleiding Diergeneeskunde aan de Universiteit Utrecht (http://igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2009-0225-201934/UUindex.html ).
European Food Safety Authority wijst gezondheidsclaim cranberry afAndermaal is gebleken dat de European Food Safety Authority (EFSA) de lat zeer hoog legt als het gaat om claims bij gezondheidsbevorderende levensmiddelen. De fabrikant van Ocean Spray Cranberry had een aanvraag ingediend voor een artikel 14 gezondheidsclaim op haar Cranberry-tabletten, die zijn gestandaardiseerd op 80 mg proanthocyanidinen. Volgens de fabrikant helpt dit product “het risico te verminderen op een urinewegbesmetting bij vrouwen van boven de 16 jaar doordat de adhesie van bepaalde bacteriën in het urinewegsysteem wordt geremd”. De fabrikant had bij haar aanvraag twaalf studies overgelegd waarvan de helft door de EFSA werd afgewezen omdat de doelgroep niet een normale groep vrouwen van boven de 16 was; ook was in één geval de medicatiesterkte anders dan de dosering waarop de aanvraag betrekking had. Van de andere studies vond de EFSA dat ze ofwel te gering van omvang of te kort van duur waren, waren uitgevoerd zonder controlegroep, of een te hoog uitvalspercentage kenden. Dit ondanks het feit dat verschillende studies in peer-reviewed tijdschriften zijn verschenen, onder meer in het gerenommeerde Journal of the American Medical Association. Bron: Starling S. EFSA cans cranberry health claim. Nutraingrediets-usa.com 17 februari 2009.
Antidepressieve activiteit van Curcuma- en Rhodiola-preparatenCurcuma species (geelwortelsoorten) worden in India veel gebruikt, niet alleen in de keuken als ingrediënt in curry’s, maar ook medicinaal bij allerlei aandoeningen. De onderbouwing hiervoor is in veel gevallen nog niet voldoende, mede vanwege de lage biologische beschikbaarheid van het belangrijkste actieve ingrediënt curcumin dat slecht opgenomen en snel gemetaboliseerd wordt. Naar aanleiding van eerdere studies waaruit gebleken was dat piperine de biologische beschikbaarheid van curcumin vergroot en effectief is in enkele standaardtesten voor depressie, onderzocht een aantal Indiase farmacologen het effect van de combinatie van beide stoffen zowel gedragsmatig (zwemtest) als biochemisch (monoamine-oxidase (MAO) remmende activiteit en neurotransmitter-niveaus) bij muizen. Curcumin remde dosisafhankelijk (10-80 mg/kg i.p.) de periode van passiviteit in de zwemtest en de enzymactiviteit van MAO-A. In de hoge doseringen (40 en 80 mg/kg) verhoogde curcumin het serotonine- en dopamineniveau en remde het ook de MAO-B enzymen. Diverse combinaties van curcumin (20 mg/kg) met subklinische doseringen van chemische antidepressiva bleken eveneens effectief te zijn. Additie van piperine (2,5 mg/kg i.p.) versterkte de activiteit van curcumin (20 mg/kg) met 62%. Deze hoeveelheid piperine heeft zelf geen effect in de gedragstest. De MAO-A remming werd ook gepotentieerd door genoemde combinatie, de MAO-B remming echter niet. Ook Rhodiola rosea kan het effect van tricyclische antidepressiva potentiëren en de bijwerkingen van deze middelen verminderen. Dit hebben klinische studies in Rusland in de tachtiger jaren laten zien. In 2007 werd in een klinische studie vastgesteld dat een extract van de wortel antidepressie-activiteit vertoonde. Om meer inzicht te krijgen in het werkingsmechanisme testte een groep van Zweedse en Armeense wetenschappers dit wortelextract van R. rosea en verschillende componenten hieruit in een ratten-gedragstest voor depressies. Het wortelextract werd ook getest in combinatie met een piperine bevattend extract. Het wortelextract van R. rosea liet in de gebruikte test een dosisafhankelijk positief effect zien; toegediend in een dosering van 20 mg/kg p.o. had het een sterker antidepressief effect dan imipramine (30 mg/kg) of een Hypericum-extract (20 mg/kg). Diverse uit dit extract geïsoleerde inhoudsstoffen en hun metabolieten werden daarnaast los getest om te bepalen welke de meest werkzame bestanddelen zijn. Vooral rhodioloside en ook de metaboliet hiervan –tyrosol– bleken actief te zijn. De andere geteste stoffen bleken ieder afzonderlijk niet effectief (de metaboliet kaneelzuuraldehyde bleek zelfs contraproductief te werken) maar een combinatie van rhodioloside, tyrosol, rosavin, rosarin en rosin (alle in een dosering van 0,26 mg/kg) was weer wel actief; deze combinatie van stoffen uit R. rosea was zelfs het meest actief van alle geteste extracten/inhoudsstoffen en gaf 81% vermindering van de passiviteitsperiode. Toevoeging van piperine blijkt het effect van het wortelextract van R. rosea teniet te kunnen doen, waarschijnlijk doordat het farmacokinetische profiel van belangrijke inhoudsstoffen verstoord wordt. De combinatie van piperine en wortelextract liet een U-vormige dosis-responscurve zien: van 0-10 mg/kg een toenemend effect, maar van 10-50 mg/kg een afnemend effect. De bloedparameters gaven aan dat de absorptie van rosavin in deze combinatie sneller was en de maximale concentratie die werd bereikt bijna dubbel zo hoog was. Ook de eliminatiesnelheid van rosavin was verhoogd terwijl die van rhodioloside juist verminderde. De combinatie van piperine en wortelextract van R. rosea lijkt dus geen goed voorspelbaar therapeutisch effect te geven.
Bronnen: Kulkarni SK, et al. Antidepressant activity of curcumin: involvement of serotonin and dopamine system. Psychopharmacology 2008;201:435-42. Panossian A, et al. Comparative study of Rhodiola preparations on behavioral despair of rats. Phytomedicine 2008;15:84-91.
Olijfblad en hypertensieZwitserse en Duitse onderzoekers hebben door middel van onderzoek met 40 eeneiige tweelingen bevestigd dat een voedingssupplement op basis van olijfblad (de gestandaardiseerde bereiding EFLA®943) zowel de bloeddruk als het cholesterolgehalte verlaagt. De proefpersonen hadden allen een net iets verhoogde bloeddruk waarbij lifestyle-veranderingen werden geadviseerd. Er werden twee gepaarde studies opgezet, elk met twee maal 10 personen. De ene vergeleek geen medicatie (controle) met de inname van 500 mg olijfbladextract per dag, de tweede vergeleek 500 mg met 1000 mg olijfblad-extract per dag. De bloeddruk bij de controlegroep bleef gelijk. In de patiënten die 500 mg extract kregen, bleek bloeddruk ook niet te veranderen (systolische en diastolische bloeddruk respectievelijk 133 ± 5 mm Hg en 77 ± 6 mm Hg bij aanvang van de studie en 135 ± 11 mm Hg en 80 ± 7 mm Hg bij het eind van de proef). Wel was er een verschil in bloeddruk zichtbaar tussen de groep die 500 mg extract kreeg en de groep die 1000 mg kreeg. Voor deze laatste groep was de bloeddruk bij aanvang 137 ± 10 mm Hg en 80 ± 10 mm Hg en na zes weken 126 ± 9 mm Hg en 76 ± 6 mm Hg (statistisch significant vershil (p<0,01) voor de systolische bloeddruk).
Bron: Perrinjaquet-Moccetti T, et al. Food supplementation with an olive (Olea europaea L.) leaf extract reduces blood pressure in borderline hypertensive monozygotic twins. Phytother Res 2008;22:1239-42. Aromatische planten en het herpesvirus In 2008 verschenen enkele studies die onderbouwing leveren voor traditionele toepassingen uit de fytotherapie en aromatherapie tegen herpesvirussen. Onderzoekers uit Italië, Libanon en Duitsland onderzochten de samenstelling en enkele eigenschappen van de vluchtige olie uit het hout en ethanolextracten van de naalden en dennenappels van Cedrus libani, een plant die in Libanon tegen allerlei infecties wordt gebruikt. In vitro werd activiteit tegen Herpes simplex virus type 1 (HSV-1) vastgesteld. De vluchtige olie uit het hout liet een interessante activiteit zien waarbij de concentratie die 50% remming van de virus-groei (IC50) veroorzaakte op 0.44 mg/ml lag. Ook de ethanolextracten waren actief met een IC50 van 0.50 mg/ml (dennenappels) en 0.66 mg/ml (naalden). In Heidelberg werden verschillende vluchtige oliën (uit anijs, hysop, tijm, gember, kamille en sandelhout) getest op hun effectiviteit tegen Herpes simplex virus type 2 (HSV-2). Hiertoe werd gemeten wat de invloed was op de plaquevorming door HSV-2 virus in R-37 celkweken. Alle vluchtige oliën hadden een virusremmend effect. De IC50 van de oliën waren respectievelijk 1,6 mg/ml, 0,75 mg/ml, 0,70 mg/ml, 0,40 mg/ml, 0,30 mg/ml en 0,15 mg/ml. De plaquevorming werd met meer dan 90% verminderd als het HSV-2 virus tevoren werd geïncubeerd met de maximaal niet-cytotoxische hoeveelheid hysop-, tijm- of gemberolie. Echter, als de vluchtige olie aan de celkweek werd toegediend vóór de infectie of na de periode van incubatie had het geen effect. Dit geeft aan dat de vluchtige oliën vooral de virale envelop aanpakken, zoals ook voor oregano-olie al eerder beschreven is. Kamilleolie had heel gunstige waardes en lijkt op basis van dit onderzoek een veelbelovende kandidaat voor topicale applicatie bij herpes genitalis. Eveneens in Heidelberg en in dezelfde proefopstelling vergeleken onderzoekers de effecten van een aantal verschillende extracten gemaakt van twee cultivars van salie op het HSV-1 en HSV-2 herpes-virus. Alhoewel alle geteste extracten sterk virusremmend werkten, bleek de tuincultivar effectiever dan de cultivar uit de Zwabische bergen. Het 20% ethanolextract had IC50-waarden van 0,18 mg/ml voor HSV-1 en 0,04 mg/ml voor HSV-2. De ethanolextracten deden het beter dan de water-extracten. Om meer zicht te krijgen op het mechanisme van deze werkzaamheid werden de extracten in deze studie ook bij verschillende stadia van de infectie toegediend. Beide cultivars werkten zowel goed tegen het vrije virus als wanneer de extracten preventief werden toegediend aan de celkweken. Volgens de onderzoekers zijn er perspectieven voor de topische applicatie van deze extracten bij terugkerende herpesinfecties. Bronnen: Loizzo M, et al. Phytochemical analysis and in vitro evaluation of the biological activity against herpes simplex virus type 1 (HSV-1) of Cedrus libani A. Rich. Phytomedicine 2008;15:79-83. Koch C, et al. Inhibitory effect of essential oils against herpes simplex virus type 2. Phytomedicine 2008;15:71-78. Schnitzler P, et al. Comparative in vitro study on the anti-herpetic effect of phytochemically characterized aqueous and ethanolic extracts of Salvia officinalis grown at two different locations. Phytomedicine 2008;15:62-70.
Nieuws van het Europees Kruiden ComitéOp 15 november 2008 is door het Europese Kruiden comité (Herbal Medicinal Product Comittee, HMPC) een ontwerpmonografie voor sint-janskruid (Hypericum perforatum) gepubliceerd De ontwerpmonografie bevat voorstellen voor indicatie, gebruik, interacties en bijwerkingen van H. perforatum-extracten. De voorgestelde indicatie voor well established use is “for the treatment of mild to moderate depressive episodes” en wijkt in dit opzicht slechts op details af van de Nederland aanvaarde indicatie “bij milde tot matige depressieve klachten”. Voor traditioneel gebruik worden twee toepassingen voorgesteld: “for the relief of temporary mental exhaustion (neurasthenia)” en voor uitwendig gebruik “for the symptomatic treatment of inflammations of the skin (such as sunburn and as an aid in healing of minor wounds”. De ontwerpmonografie is het resultaat van een jaar onderhandelen in de Monograph and List Working Party (MLWP) van de HMPC. De discussie heeft zolang geduurd omdat er verschil van mening is over het bewijs van werkzaamheid maar ook over het soort extracten waarvoor de werkzaamheid is vastgesteld. Omdat na diverse stemrondes slechts een kleine meerderheid van de HMPC voor publicatie van de ontwerpmonografie was, is bij wijze van uitzondering besloten om het beoordelingsrapport samen met de ontwerp-monografie te publiceren. Inzenden van commentaar was mogelijk tot 15 maart 2009. Op de website van de European Medicines Agency zijn er inmiddels voor een vijftigtal kruiden monografieën gepubliceerd. Voor de kruiden waarvan de monografie is vastgesteld, wordt naast de monografie ook het beoordelingsrapport en een overzicht van de ontvangen commentaren gepubliceerd. Plantaardige alternatieven ter vervanging van antibiotica in de veehouderijHet ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft een ALTANT programmasubsidie ter beschikking gesteld van in totaal ongeveer drie miljoen euro voor het genereren van innovatieve oplossingen als alternatieven voor antibiotica in de veehouderij. Dit geld is ter beschikking gesteld aan Immuno Valley, een consortium van circa 30 bedrijven, onderzoeks- en kennisinstellingen en universiteiten van Amsterdam, Utrecht en Wageningen. Ondanks het verbod op het preventief gebruik van antibiotica in veevoer stijgt het gebruik nog steeds en gezien het feit dat de resistentie hiertegen bij verschillende bacteriesoorten toeneemt, is het van groot belang naar alternatieven te zoeken. Drie projecten zijn inmiddels toegekend en starten op 1 januari 2009. Zij betreffen: de ontwikkeling van een vaccin tegen Staphylococcus aureus, die mastitis veroorzaakt, fagentherapie voor de bestrijding van Streptococcus suis-infectie (meningitis) bij biggen en onderzoek naar peptiden die bijdragen aan de natuurlijke afweer van kip en varken. Voor een vierde project, Fyto-Farmaceutica als Alternatief voor Antibiotica, is de inschrijving nog gaande en wordt verwacht dat begin maart 2009 bekend is welk onderzoeksvoorstel wordt gehonoreerd. Het eind 2006 opgestarte en ook door het ministerie van LNV gesubsidieerde Fyto-V project dat voor de biologische veesector naar nuttige toepassingen van kruidenpreparaten zocht, is inmiddels afgerond. De resultaten van het Fyto-V project zijn in een eindverslag samengebracht dat eerdaags aan de Tweede Kamer aangeboden wordt. Bron: www.immunovalley.nl en www.fyto-v.nl Ayurveda tijdschrift RUGEnkele Nederlandse wetenschappers met een relatie tot de Universiteit Groningen zijn begonnen met een Electronic Journal of Indian Medicine (EJIM). In de redactie zitten onder meer Jan Meulenbeld, Friso Smit en Maarten Bode. Dit blad is gratis on line te lezen op http://indianmedicine.ub.rug.nl/ De website bevat ook een
uitgebreide Annotated Bibliography of
Indian Medicine (ABIM) die is
samengesteld door Jan Meulenbeld. WHO verklaring CAMDe Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft op 8 november 2008 in China een verklaring aangenomen waarin ze elk land oproept om kennis met betrekking tot traditionele geneeswijzen te respecteren, te documenteren en te verspreiden. Nogmaals worden regeringen opgeroepen om nationaal beleid te ontwikkelen om een correct, veilig en effectief gebruik van deze geneeswijzen te maken. Hiertoe moeten door de nationale overheden opleidingseisen en beroepsregisters worden opgezet. Om de communicatie tussen de verschillende geneessystemen te bevorderen dient aan dit thema ook aandacht te worden geschonken in de opleiding van gezondheidskundigen, (para)medici en medisch onderzoekers. Bron: WHO Beijing declaration, november 2008. Cranberry en blaasontsteking
|
Publieksinformatie
|
|