| |
Opinie
Waar blijft het gezond verstand ten aanzien van fytotherapeutica in
Nederland?1
A.G.M. van Asseldonk
Nederland een derdewereldland?
Kruidengeneesmiddelen zijn van alle tijden en van alle
volkeren. Ook nu nog zijn overal ter wereld mensen werkzaam die hun medemensen
genezen (of gezond houden) met kruiden, al dan niet in combinatie met andere
verrichtingen. In de meeste landen wordt dit fenomeen door de overheid gezien
als een nuttig goed dan wel noodzakelijk kwaad, immers niet iedereen kan of wil
de op Westerse wetenschap gebaseerde zorg betalen en dan is het fijn om een
andere weg te hebben. Oude praktijken vinden regelmatig hun weg terug naar de
reguliere geneeskunde (zoals het gebruik van honing, bloedzuigers en maden). Een
verbod op het verlenen van traditionele hulpverlening is in een aantal landen
tijdelijk aan de orde geweest, maar door de grote populariteit die
natuurgenezers bij het publiek genieten, is dit niet houdbaar gebleken en is op
de meeste plaatsen een meer of minder gereguleerde gedoogsituatie ontstaan. Veel
landen zijn inmiddels overgegaan tot de instelling van regeringsinstituten voor
complementaire geneeswijzen en -middelen. In Nederland adviseerde de
Gezondheidsraad in 1993 (aansluitend bij een voorstel van de Ziekenfondsraad en
de Nationale Raad voor de Volksgezondheid in 1988) [2] een coördinatiepunt en
wetenschappelijke werkgroep hiervoor in te stellen. Dit advies werd destijds
door staatssecretaris Simons van tafel geveegd, waardoor de spreekwoordelijke
jarenlange achterstand van Nederland nu een feit is.
Onder de middelen die in de complementaire sector gebruikt
worden nemen fytotherapeutica een uitzonderingspositie in omdat er veel regulier
onderzoek naar gedaan wordt (in het kader van onder meer fytochemie,
farmacognosie en farmacologie) waarna diverse middelen geschikt lijken voor
reguliere toepassingen. Het blijkt in Nederland echter mogelijk onderwijs en
onderzoek op universitair niveau op het gebied van fytotherapeutica nagenoeg uit
te bannen,
terwijl de publieke belangstelling voor natuurproducten juist groeit. Op
internationale congressen over medicinale planten vind je Nederlandse
onderzoekers dan ook steeds vaker hooguit als toehoorders, terwijl
derdewereldlanden daar met prachtige dia's de wetenschappelijk evaluatie van hun
traditionele kruiden presenteren. In vergelijking met wat er op dit gebied in
het buitenland gebeurt, houdt de Nederlandse overheid zich eveneens te veel
afzijdig als het gaat om de erkenning van beroepsopleidingen ten behoeve van de
fytotherapie of het formuleren van scholingseisen hiervoor.
Het is tenslotte ook een teken aan de wand dat de Commissie Toetsing
Fytotherapeutica (CTF), bestaande uit zeer integere hooggekwalificeerde
deskundigen die met grote inzet werken aan de objectieve toetsing van
fytotherapeutica, door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
(VWS) werd ‘vergeten’ bij het opstellen van de regelgeving voor
kruidenpreparaten. Nu wordt deze commissie, na een aantal jaren financiële
ondersteuning, aan haar lot overgelaten door het ministerie, waarbij het te
verwachten valt dat zonder gezag of subsidie (beiden door de overheid te
verstrekken) dit initiatief niet kan overleven. Hier dreigt een vernietiging van
de investering in kennis en expertise die in de CTF is samengebracht, mede door
inzet van de NVF, de brancheorganisatie Nehoma (inmiddels samengevoegd met
Neprofarm) en het ministerie zelf.
De invloed van de Europese Unie
Het opstarten van de Europese Unie (EU), meer terecht
aanvankelijk Europese Economische
Gemeenschap genoemd, had primair tot doel het vrije handelsverkeer voor alle
goederen en producten te bevorderen. Hiertoe werd en wordt getracht de sterk
verschillende regelgevingen in de bij de EU aangesloten landen te harmoniseren.
Voor fytotherapeutica is het echter nog niet tot een harmonisatie gekomen en
blijven de verschillen in nationale wetten vooralsnog onverminderd voortbestaan.
Terwijl in Nederland de fytotherapie wordt gemarginaliseerd, kan het dus zo zijn
dat medicinale planten bevattende producten
in Duitsland gewoon de status van geneesmiddel hebben (met een in het
BfArM, het Duitse equivalent van ons College ter Beoordeling van Geneesmiddelen
(CBG), ingebed eigen adviesorgaan, de zogenaamde Kommission
E).
Door het gebrek aan eenduidige Europese wetgeving dreigen
zowel op nationaal als op internationaal niveau de fytotherapie en de
fytotherapeutica ondergesneeuwd te raken tussen enerzijds voedingsmiddelen die
als ‘’lifestyle’’ geneesmiddelen worden gepresenteerd en anderzijds
chemische geneesmiddelen en homeopathica. Voor consumenten is het nu veelal niet
duidelijk wat te koop wordt aangeboden. De Codes van de Keuringsraad KAG/KOAG
zijn niet toereikend omdat het verschil tussen gezondheidsclaims en medische
claims klein is en makkelijk tot verwarring leidt. Voor enkele fabrikanten biedt
het gebrek aan afbakening bovendien gelegenheid tot het uiten van steeds
verdergaande beweringen ten aanzien van de werking van de door hen verhandelde
producten, bij voorkeur in van huis-tot-huis bezorgde reclamefolders. Dit kan
dan weer aanleiding zijn voor terechte negatieve reacties die de hele
bedrijfstak in een kwaad daglicht stellen. Voor de Keuringsdienst van Waren
vormde de vage grens tussen gezondheidsproducten en geneesmiddelen met
medicinale planten een lastig probleem. Daarom werd een ogenschijnlijk
willekeurige lijst opgesteld van planten die onder de Warenwet niet meer mogen
worden verhandeld. Correspondentie hierover, door de NVF-commissie Chinese
Fytotherapie opgestart met het ministerie van VWS, waarin de duidelijke vraag
werd gesteld naar het ‘’waarom’’ van het opnemen van bepaalde planten in
deze lijst (brief van 20 december 2001 aan minister Borst) werd onjuist
beantwoord [3]. Op de brief aan minister Bomhoff die hierop wees en nadere
uitleg vroeg (verstuurd op 2 augustus 2002) werd tot op heden (16 mei 2003) door
VWS niet gereageerd. In een recent artikel [4] lijkt een ambtenaar van de
Keuringsdienst van Waren echter eindelijk de uitleg te geven: omdat er in het
verleden ongelukken zijn gebeurd met de planten Stephania
tetranda en Magnolia officinalis
die door een slordige handelaar waren vervangen door een Aristolochia-soort
(uit een plantengeslacht waarvan inderdaad bekend is dat onoordeelkundig gebruik
ervan uitermate schadelijk kan zijn) zijn nu de twee eerstgenoemde planten
verboden. Dit is een zeer bijzondere gang van zaken aangezien Stephania
en Magnolia geen blaam treft. Vreemd genoeg is steranijs niet verboden,
hoewel ook daar negatieve effecten van zijn beschreven als gevolg van een
verwisseling. Als een mogelijke verwisseling al aanleiding is tot een verbod,
wordt dan niet de weg ingeslagen naar een grillig en ambtelijk willekeurig
beleid? De bovengeschetste problematiek op nationaal niveau wordt door de
Nederlandse overheid niet opgelost met feitelijk als enig excuus dat het
ontbreekt aan adequate Europese regelgeving waarop het beleid kan worden
gestoeld.
Lobby in Brussel
De binnen de EU heersende verschillen van opvatting lijken
aan de globaal opererende farmaceutische industrie en voedingsfirma's de
gelegenheid te bieden tot een nieuwe vorm van protectionisme waarbij op meerdere
manieren wordt getracht de fytotherapeutica van de markt te weren. Uiteraard
staan de lobbyisten van deze bedrijven in Brussel vooraan om hun belangen te
verdedigen. Zij pleiten voor strenge(re) eisen voor fytotherapeutica en worden
daarbij goed geholpen door enkele wetenschappers die, opererend onder het mom
van het bestrijden van kwakzalverij, steeds weer kantekeningen plaatsen bij de
zogenaamde ‘’voorkeursbehandeling’’ van natuurgeneesmiddelen. Feit is
echter dat een zeer grote meerderheid van de bevolking, ook in Nederland,
overtuigd is van het nut en de noodzaak van natuurgeneesmiddelen [5]. Door het
ontbreken van patenten en ziekenfondsvergoeding voor deze middelen is de
geldstroom die hierbij betrokken is echter aanzienlijk kleiner dan bij de
chemische geneesmiddelen. Daarom is het terecht dat collectieve middelen
worden ingezet om de informatie die nodig is voor de bereiding van betrouwbare
generieke kruidenpreparaten in het publieke domein te brengen. Een aandachtspunt
is verder dat deze middelen door de behandelaars vaak individueel patiëntgericht
worden voorgeschreven (waarbij zoveel mogelijk diversiteit in producten dient te
worden nagestreefd om over een zo groot mogelijk behandel-arsenaal te
beschikken).
Lobbyisten van de voedingsindustrie noemden het verder
oneerlijk dat hun genetisch gemanipuleerde of anderszins gemodificeerde
technologische hoogstandjes uitgebreid op veiligheid getest moeten worden,
terwijl bijvoorbeeld rooibosthee, als traditionele Afrikaanse drank, zo maar
verkocht mag worden. Op dit terrein hebben zij reeds een overwinning geboekt:
natuurproducten van buiten de EU moeten volgens de novel food verordening dezelfde zware testen ondergaan als de echt
nieuwe voedingsbestanddelen en -middelen, inclusief een drie maanden durende
studie met ratten [6]. Voorschrijvers van Chinese fytotherapeutica, die
grotendeels buiten de concept EU-richtlijn voor traditionele
kruidengeneesmiddelen dreigen te vallen, vrezen nu voor een enorme uitdunning
van hun assortiment, omdat de dure importvoorschriften alleen voor enkele
hardlopende producten kunnen worden nageleefd en de rest niet meer zal worden
toegelaten in de EU.
Aandacht in de media
Hierboven werd reeds het punt van de
ongebreidelde reclame-uitingen aangestipt. Dat de media hier de aandacht op
vestigen en kritiek op hebben, is terecht. Vaak lijkt het er echter op dat een
hetze wordt gevoerd en dat de natuurproducten, die de bron van oorsprong of
inspiratie voor veel chemische geneesmiddelen vormen, systematisch verdacht
worden gemaakt. Vooral de Nederlandse pers lijkt hier een handje van te hebben
met grote koppen als “Ginkgo biloba geen effect op geheugen” [7], “Genezen
zonder geneesmiddel” [8] en “Giftig sint-janskruid” [9]; al dan niet na
een telefoontje met leden van de Vereniging tegen de Kwakzalverij voor de
noodzakelijke ‘’achtergrondinformatie’’. Typerend is ook deze kop in de
Volkskrant : “Kruiden zijn meestal nog vage gewassen” [10]. De bijbehorende
artikelen laten vooral zien dat journalisten zonder echte kennis van zaken zich
laten gebruiken door partijen die de fytotherapie verdacht willen maken. Zo is
sint-janskruid nergens schuldig aan behalve aan het bevorderen van bepaalde
lever-enzym activiteiten (zodat gifstoffen en medicijnen sneller worden
verwijderd), maar hebben belanghebbende partijen deze ‘’schuld’’ weten
te gebruiken om bij de consument angst voor dit kruid te kweken. Voorlopige
dieptepunten in deze litanie vormen de publiciteit rond het verbod op kava-kava
[11] en de waarschuwing tegen rode rijst omdat er statinen inzitten [12].
Vooronderstellingen vaak verkeerd
In de bovengenoemde zaken lijken een aantal dogma’s een
rol te spelen die de discussie belemmeren en het gezond verstand vertroebelen.
Hieronder wordt getracht misschien niet alle, maar dan toch de voornaamste, te
benoemen:
- Als
iets echt werkt dan was het ook wel als geneesmiddel geregistreerd.
Nee. Pruimen werken wel tegen constipatie maar deze wetenschap hoort,
net als een heleboel andere fytotherapeutische basiskennis, tot onze
culturele erfenis en zal nooit tot enige registratie leiden. Wie zit daar
trouwens op te wachten?
- Eens
een geneesmiddel(ingrediënt), altijd een geneesmiddel
Het staat er echt: “Een product in de handel gebracht als
voedingssupplement mag in elk geval geen ingrediënten bevatten die reeds
geregistreerd zijn als een geneesmiddel volgens de Wet op de
Geneesmiddelenvoorziening” [13]. Nu er steeds meer bekend wordt over de
medicinale stoffen in bijvoorbeeld broccoli (sterk werkzaam tegen
maagzweren) zal het eerste hieruit geïsoleerde geneesmiddel als
antibioticum tegen Helicobacter pylori
niet meer ver weg zijn. Rigide toepassing van deze regel zou dan betekenen
dat vanaf dat moment sap van broccoli, en waarschijnlijk alle koolsoorten,
niet meer als voedingssupplement (en waarom dan wel als voedingsmiddel?)
verhandeld mogen worden omdat ze dat betreffende ingrediënt bevatten.
Hiermee samenhangend:
- Een
bewezen medische toepassing van het kruid voor een niet-zelfzorgindicatie
maakt de vrije verkoop overbodig of zelfs gevaarlijk (dus: verbieden!)
Een voorbeeld voor het tegendeel (naast bovengenoemde broccoli) is de
meidoorn. Er zijn veel aanwijzingen dat
een positief effect op angina pectoris (geen zelfzorgkwestie)
binnenkort buiten twijfel kan worden aangetoond. Maar een pretentieloze -dus
zonder speciale aanprijzing voor een werking op het hart-meidoornthee of
pasta van de vruchten kan dan toch gewoon in de handel blijven? Traditionele
genezers passen dergelijke plantenpreparaten vaak veel breder toe en wie
weet welke kennis daaruit voortvloeit die nog weer eens nuttig gebruikt kan
worden.
- Voedingsmiddelen
zijn farmacologisch niet actief (of deze variant: men kan objectief een
grens trekken tussen voedingsmiddelen en geneesmiddelen op basis van
farmacologische werkzaamheid)
Een wanhopige overheid probeert hier te scheiden wat niet te scheiden is. De
planten die wij tot ons nemen als voedingsmiddel, als geneesmiddel, als
genotsmiddel of in een vertwijfelde poging tot zelfmoord
zijn vaak te vinden in één familie (een mooi voorbeeld vormt
de nachtschadefamilie, van tomaat via bitterzoet en tabak tot
wolfskers) en bevatten naast plantspecifieke veel familiespecifieke
gifstoffen. Stoffen die het zenuwstelsel beïnvloeden (zoals choline) vind
je in bijna elke plant. De dosis bepaalt of iets voeding, medicijn of vergif
is en bereiding en toediening zijn hierbij
van cruciaal belang. Dat er nu fabrikanten zijn die proberen aan te
tonen dat de concentratie van de actieve inhoudsstoffen, of het extract in
zijn geheel, in hun producten onder de farmacologisch actieve grens ligt
[14], lijkt voor fytotherapeutica onzin: deze producten worden juist
gebruikt vanwege dat farmacologisch effect.
- Er
bestaan veilige en onveilige plantensoorten [15]
Het is een hardnekkig misverstand om te denken dat planten op een
dergelijke zwart-wit wijze kunnen worden ingedeeld. Natuurlijk zijn er
planten die zeer sterk werkzame of toxische inhoudsstoffen bevatten en
derhalve ongeschikt zijn voor zelfmedicatie. Vaker is het echter zo dat
bepaalde plantendelen giftig zijn maar andere niet, dat een bereidingswijze
de hoeveelheid schadelijke inhoudsstoffen kan doen afnemen of dat er wel
incidentele meldingen van vergiftiging zijn maar dat systematische
toxiciteit niet aan te wijzen is. Het vergiftigingsgevaar bij het eten van
de bladeren van de tomaat of een rauwe aardappel is echter geen reden de
verkoop van deze groenten uit te bannen. Bij deze planten gebeurt het nu
niet, wel bij wonderboom en walnoot. Hoewel tarwe (gluten) tot ernstige
lichamelijke reacties kan leiden bij daarvoor gevoelige mensen, wordt het
gebruik ervan in het algemeen niet verboden. Waarom dan wel een verbod op
kava-kava-gebruik? Op deze basis is geen acceptabel beleid te voeren. Er
bestaan hooguit veilige preparaten bij correct gebruik, en incidentele
allergische reacties zijn ook hier niet uit te sluiten. Veilig is een volk
dat goed geïnformeerd is over de (on)mogelijkheden van het gebruik van de
planten in haar omgeving. De meeste Nederlanders weten niet hoe de bomen in
hun straat heten, laat staan wat je ermee kunt doen. Deze vervreemding leidt
tot overdreven angst voor alles wat groen is, en zodoende tot dit dogma:
- Een
enkelvoudige chemische stof is veiliger dan een fytotherapeuticum, want je
weet bij die plant nooit wat erin zit.
Het is waar dat van de meeste medicinale planten niet alle
inhoudsstoffen bekend zijn. Hetzelfde geldt echter voor onze voedingsplanten
maar gelukkig denken we daar niet angstig aan als we, bijvoorbeeld, een
spruitje eten. Een beetje vertrouwen in moeder natuur moet toch mogelijk
zijn. Kijken we naar qua werkzaamheid vergelijkbare doseringen van enkele
goed onderzochte fytotherapeutica (zoals sabal- of sint-janskruid bevattende
preparaten) en reguliere geneesmiddelen dan zijn de bijwerkingen van
eerstgenoemde groep veelal lager (vaak op placebo-niveau). In vergelijking
tot het gebruik (natuurgeneesmiddelen vormen ongeveer 50% van de vrije
verkoop) komen er buitengewoon weinig ernstige ongelukken voor, wat
uiteraard niet wegneemt dat elk ongeluk er één te veel is. Maar als de
vele ongelukken en zelfmoordpogingen met, bijvoorbeeld, NSAID’s (2800
ziekenhuisopnames en 165 doden per jaar) geen aanleiding vormen om de
verkoop hiervan te verbieden, waarom worden kruidenpreparaten dan wel steeds
opnieuw in de beklaagdenbank gezet?
Suggesties voor een beter beleid
Mede door het uitblijven van adequate
Europese regelgeving en recentelijk door de onduidelijke politieke situatie in
Nederland, is de sturing vanuit het ministerie van VWS op het fyto-veld al een
paar jaar minimaal. Hoewel deregulering bij bestuurlijke vernieuwing het
toverwoord lijkt te zijn, is de problematiek met betrekking tot de
fytotherapeutica zo complex, dat juist hier een afstandelijk beleid niet past
maar dat adequate maatregelen noodzakelijk zijn. Daarom hieronder een aantal
suggesties voor een beter beleid.
- De overheid
moet de opgebouwde expertise in de CTF niet verloren laten gaan en deze
Commissie blijven subsidiëren, tenminste totdat de implementatie van de EU
richtlijn voor traditionele kruidengeneesmiddelen voltooid is. De overheid kan de betrokken partijen (CTF,
CBG, branche-organisaties, verzekeraars, artsen en therapeuten) bijeenroepen om
af te spreken dat door de CTF goedgekeurde fytotherapeutica in het
verstrekkingenpakket van verzekeraars kunnen worden opgenomen, eventueel via een
aanvullende verzekering, zodat het CTF-keurmerk een duidelijke meerwaarde heeft.
Pas dan kan de subsidie afgebouwd worden omdat de toetsingen dan kostendekkend
worden.
- Het verdient
aanbeveling om een aparte afdeling voor fytotherapeutica in te stellen bij het
CBG (los van de afdeling homeopathica, waar de betrokken farmacognosten op dit
moment zijn ondergebracht), die samenwerkt met de CTF of waarin de CTF op
termijn kan opgaan. Onder andere dient uit deze samenwerking een databank over
interacties tussen reguliere geneesmiddelen en fytotherapeutica (niet alleen
degenen met een geneesmiddel-status maar ook gezondheidsproducten onder de
Warenwet) voort te komen zodat apothekers en drogisten verantwoord advies kunnen
geven; de vragen hierover nemen steeds meer toe. Er dient ook bij het ministerie
van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV), met name bij het Bureau
Registratie Diergeneesmiddelen, expertise te komen op fyto-gebied (overigens
zouden diergeneesmiddelen beter, net als op Europees niveau nu al geldt,
ondergebracht kunnen worden bij het CBG en het ministerie van VWS en niet bij
het ministerie van LNV).
- Er dient
door middel van opleiding en examen een duidelijk onderscheid te komen tussen de
beroepsgroepen die mogen adviseren over het gebruik van zelfzorgproducten (zoals
apothekersassistenten en drogisten) enerzijds en de voorschrijvers en
afleveraars van fytotherapeutica die buiten het zelfzorg-bereik vallen. De
overheid dient zo snel mogelijk te zorgen voor een (staats-)examenmogelijkheid
voor alle beroepsbeoefenaars (artsen én therapeuten, zowel Westers geschoold
alsmede op basis van Oosterse tradities) die kruidenpreparaten voorschrijven.
Het kan toch niet zo zijn dat de overheid bekwaam in de fytotherapie opgeleide
therapeuten en artsen veroordeelt tot het gebruik van alleen een klein
assortiment zelfzorgproducten. Het kan ook niet zo zijn dat de straks in EU
verband geregistreerde kruidengeneesmiddelen alleen voor artsen beschikbaar
komen en dat de Westerse en Oosterse fytotherapeuten uit wiens arsenaal ze
ontwikkeld zijn, na al het werk dat deze hebben gedaan om zich te
professionaliseren en te scholen, aan de kant worden geschoven.
- Daarnaast
moet er ruimte blijven, binnen wat veilig mogelijk is, voor de huis-, tuin- en
keukenthees, de cursussen voor teelt en huishoudelijk gebruik van kruiden,
kortom voor onze levende culturele erfenis op dit gebied. De taak van de
overheid, in samenspraak met de wetenschap, is hier te documenteren en
begeleiden en niet alleen maar verbieden (wat toch onmogelijk zou zijn). In deze
begeleiding dient de veiligheid voorop te staan met aandacht voor de keuze van
soort, deel, dosis, bereiding en gebruik. Voor de leken die hierbij betrokken
zijn dient goede informatie toegankelijk te zijn (zowel over het traditioneel
gebruik als over de gecontroleerde toepassingen en vastgestelde of theoretisch
afgeleide toxiciteitsrisico’s). In de verkoop van deze producten dienen
normale regels van hygiëne, kwaliteit en veiligheid gevolgd te worden en in de
advertering geen suggesties gewekt (ook geen gezondheidsclaims).
- Er zou op Europees niveau eens
kritisch gekeken moeten worden naar de definitie van een geneesmiddel. Volgens
de Europese wet (artikel 1 Directive 65/65) en de hierop gebaseerde Nederlandse
wet is een geneesmiddel: elke substantie
of combinatie van substanties die aangewezen of bedoeld is om ziekte te
voorkomen of te genezen bij mensen of dieren. Elke substantie of combinatie van
substanties die toegediend kan worden aan mensen of dieren met de bedoeling om
een medische diagnose te stellen of om fysiologische functies te herstellen,
corrigeren of veranderen wordt eveneens als geneesmiddel beschouwd.
Deze formulering is zo ruim dat momenteel ook sinaasappels (ter
voorkoming van scheurbuik) hiertoe gerekend kunnen worden. Misschien is de op
handen zijnde revisie van de geneesmiddelenwetgeving hiervoor een goed moment.
Hand in eigen boezem
Behalve gericht aan de overheid zijn ook richting de
branche-organisaties en verenigingen van beroepsbeoefenaars een paar opmerkingen
te plaatsen. Beide sectoren zijn teveel bezig met onderlinge concurrentie.
Daardoor mist men kansen om samen het niveau van regelgeving en
beroepsbeoefening op een hoger peil te brengen. Er wordt te weinig één vuist
gemaakt, het gezamenlijk belang wordt niet onderkend. Mogelijk kan de NVF hier
een belangrijke rol in spelen, met name door als wetenschappelijke vereniging
beroepsbeoefenaars uit alle organisaties een platform en netwerk te bieden. Ook
zullen fabrikanten en importeurs, evenals bepaalde therapeutengroepen de
consumenten/patiënten veel serieuzer moeten nemen. Deze laatste groep wordt via
internet steeds beter geïnformeerd en zal terecht steeds hogere eisen gaan
stellen op het gebied van kwaliteitsgaranties en keurmerken. In de VS is deze
ontwikkeling reeds langer op gang en daar wordt de consument inmiddels beter
voorgelicht.
Auteursgegevens:
Drs A.G.M. van Asseldonk (bioloog) is directeur van het
Instituut voor Etnobotanie en Zoöfarmacognosie. Daarnaast is zij coördinator
van de NVF.
Noten:
1.
(van de redactie) Deze opinie is op persoonlijke titel geschreven. Het
Nederlandse Tijdschrift voor Fytotherapie (NTvF), oorspronkelijk opgezet als
wetenschappelijk tijdschrift, is ook bedoeld als podium voor discussie tussen
betrokkenen, met name de NVF-leden. Het uiten van een mening over politieke
onderwerpen die raken aan de fytotherapie, is in dit verband soms
onvermijdelijk. Graag nodigt de redactie andere lezers uit om op dit stuk te
reageren.
2.
Gezondheidsraad. Alternatieve Behandelwijzen en Wetenschappelijk
Onderzoek. Rapport 1993/13.
3.
Volgens VWS (antwoord op de brief van de NVF aan minister Borst door Dr
van Eck, 25 febr 2002) “bevat lijst III de planten die in verband met hun
sterke werkzaamheid waren opgenomen in lijst 1 bij het vroegere besluit U.A.
geneesmiddelen. Hieraan zijn toegevoegd meekrap en gamander.” Echter behalve
deze twee zijn een groot aantal andere planten zonder wetenschappelijke
onderbouwing van deze selectie toegevoegd.
4.
Martena M. Handhaving van de veiligheid van kruidenpreparaten. Voeding Nu
maart 2003:13-15.
5.
November 1998 meldt het NIPO naar aanleiding van een enquête in opdracht
van het medisch comité Nederland-Vietnam dat 73% van de Nederlanders vindt dat
alternatief en regulier beiden hun sporen hebben verdiend. Zie ook het artikel
"Trends in het gebruik van natuurgeneesmiddelen in Duitsland" in een
vorig nummer van het NTvF (NTvF 2002;15(3-4):29-30).
6.
Zie ook het NVF nieuws en korte berichten in het laatste nummer van het
NTvF (NTvF 2003;16(1):20-21.
7.
In veel bladen onder andere (zelfs) het NWP-nieuws van december 2002.
8.
Böke N. Genezen zonder geneesmiddel. Bionieuws
21 december 2002.
9.
Van der Sman J. Giftig sint-janskruid. Elsevier 18 januari 2003.
10.
Scholtens B. Kruiden zijn meestal nog vage gewassen. Volkskrant, 28
december 2002.
11.
Zie ook de berichtgeving hierover in een vorig nummer van het NTvF (NTvF
2002;15(3-4):5-6.
12.
Zie ook het NVF nieuws en korte berichten in het laatste nummer van het
NTvF (NTvF 2003;16(1):21.
13.
Informatieblad nummer 43, Keuringsdienst van Waren 18 juni 2002.
14.
Van Vuuren A. EU-voorstellen rond kruiden. Voeding Nu maart 2003:8.
15.
Achtergrondgedachte van het Warenwetbesluit Kruidenpreparaten, uitgebreid
aan de orde geweest in een vorig nummer van het NTvF (NTvF 2001;14(1):3-16).
| |
Publieksinformatie
over
kruidengenees-
middelen:
JAAR
verslag
|